Terug naar de Portfolio pagina
'Is this the right room for an argument?' - Etnomethodologie in de empirische ethiek[1]
Inleiding
Ethiek is een filosofische discipline waar zeker de laatste tijd een warme belangstelling bestaat voor empirisch onderzoek. Bij een confrontatie van ethiek met empirie dringt zich de vraag op naar de realiteit van het morele achter het verhaal en de specifieke casus. In dit artikel wil ik laten zien hoe etnomethodologie een interessante bijdrage kan leveren aan een empirisch gerichte ethiek. Het laat zien hoe met etnomethodologie, zoals ontwikkeld door de socioloog Garfinkel, een eigen kijk gegeven kan worden op de ethiek. Laat ik dit aan de hand van een voorbeeld toelichten.
In de ethiek, met name in de bedrijfsethiek, is het Heinz-dilemma een bekende casus. Grofweg gaat het in dit verhaal om een mevrouw Heinz die dodelijk ziek is, en slechts mogelijke genezing kan verwachten van een medicijn dat alleen de apotheker in de buurt verkoopt. Echter, door de hoge produktiekosten en de flinke winstmarge die de apotheker rekent is het medicijn veel te duur voor de heer en mevrouw Heinz. Het ernstige lijden van zijn vrouw dwingt de echtgenoot tot pogingen om een flinke korting te bedingen, maar de apotheker wil van niets weten: er zijn zoveel zieke en arme mensen, en als die allemaal op zijn goedwilligheid mogen rekenen, kan hij weldra zijn nering wegens faillissement sluiten. Een apotheker leeft nu eenmaal van andermans ziekten. Meneer Heinz wanhoopt en overweegt door een inbraak het medicijn te verkrijgen, als het echt niet anders kan.
Wanneer we heden ten dage met dit verhaal te maken krijgen, dan lijkt een morele bezinning onvermijdelijk. Alle overwegingen van de apotheker en van de heer Heinz zijn sinds jaar en dag door de ethiek eigen gemaakt. Het lijkt onafwendbaar dat meneer en mevrouw Heinz en hun apotheker hun handelingen zullen moeten richten naar morele maatstaven. Of participanten in reële zaken als deze nu ook werkelijk inzichten vanuit de ethiek gebruiken om beslissingen te nemen, is de ethiek om het even: in ieder geval is het zo dat nu dit verhaal is opgenomen als standaard 'bedrijfsethische casus', het denken erover niet anders zal gebeuren dan vanuit een (bedrijfs-) ethisch kader.
Het morele element in dergelijke casus is onafwendbaar en levendig aanwezig, zozeer zelfs dat het lijkt alsof de morele componenten al voor het ontstaan van de casus een werkelijkheid hadden en slechts de casus nodig hadden om een belichaming te vinden die binnen ons 'denkraam' past. Met de verschijning van het morele achter de casus is het startsein gegeven voor een speurtocht naar het wezen van de moraal, om dit zo definitief mogelijk af te beelden en te reconstrueren uit de glimpen die we er telkens van trachten op te vangen. Vanuit de etnomethodologie is een dergelijke speurtocht niet vreemd of uitzonderlijk, omdat het overeenkomt met elk common-sense betekenis-zoeken; wel heeft de etnomethodologie een wat relativerend standpunt ten opzichte van het bestaan van het wezen van de moraal omdat zij niet het morele zelf interessant vindt maar de manier waarop deze achter de casus is gekropen.
Etnomethodologie is de methodologie waarmee 'gewone mensen met het gezonde verstand' kennis hanteren. Het is een benadering die sterk gericht is op onderlinge interactie en die de essentiële elementen van deze interavctie probeert te beschrijven, zoals het verschil tusssen gezegde en bedoeling, en het belang van een gedeelde definitie van een situatie. Ik kom hier later nader op terug.
Verder wil ik in dit artikel aantonen dat een etnomethodologische benadering van ethiek niet zonder gevolgen zal blijven voor het onderscheid tussen normatieve en desciptieve ethiek. Normatieve ethiek zal zijn schijnbaar zelfstandige positie ten opzichte van de descriptieve ethiek moeten opgeven. Een en ander zal een aanzienlijke impact hebben voor de mogelijkheden van empirische ethiek. Ik zal concluderen met enige voorstellen ten aanzien van onderzoek in empirische ethiek.
Etnomethodologie en het zoeken naar de eigenlijke bedoeling
De voortschrijdende mogelijkheden op het gebied van de artificiële intelligentie heeft onmiskenbaar een enorme impuls gegeven aan het denken over onze eigen intelligentie. Het houdt veel mensen bezig, en wanneer men het lukt om iemand te verleiden tot een nadere analyse van verschil en overeenkomst, dan hoort men vrijwel unaniem beweren dat hoe knap een computer ook mag zijn, het ding toch niet de menselijke intelligentie bezit. En aangezien dit standpunt al heel lang meegaat zou de gedachte op kunnen komen dat wat 'echte' intelligentie genoemd wordt wel altijd zal ontglippen als was het een nat stuk zeep, telkens wanneer de artificiële hand van de machine er grip op lijkt te krijgen.
Deep Blue wint een schaakmatch van Kasparov. Het menselijk verstand definitief verslagen? We kunnen ter bescherming van onze menselijke intelligentie zeggen dat Kasparov, hoewel wereldkampioen, door zijn 'computer-achtige' speelwijze niet de meest uitgelezen kandidaat was om te zegevieren, en andere spelers beter het menselijk vernuft hadden kunnen vertegenwoordigen. Maar eigenlijk zouden we ons dergelijke achterhoede-gevechten kunnen besparen door het schaakspel gewoon in z'n geheel aan de machine prijs te geven als niet de essentie van ons denken bevattend.
Vertrouwen in deze tactiek is niet gebaseerd op een vermeende eeuwige superioriteit van ons brein, noch op de eindigheid van de mogelijkheden of vermogens van het apparaat, maar op de spitsvondigheid van de taal die intelligentie steeds op verschillende manieren weet te definiëren.
Hoe men ook over artificiële intelligentie of aanverwante zaken denkt, het is precies dit proces van definities waar gezocht wordt naar de bedoeling en betekenis van een begrip dat de belangstelling van de etnomethodoloog wekt. Een dergelijk proces toont immers de vaagheid van begrippen, die maakt dat bedoeling en begrip elkaar kunnen uitwerken, zodat de bedoeling van een woord achteraf kan worden bijgesteld als voordien ook al geldend.
Etnomethodologie is verbonden aan de naam van Harold Garfinkel, die met een aantal experimenten op gebied van taal en dagelijks handelen probeerde te begrijpen hoe mensen met kennis omgaan. Het is moeilijk om etnomethodologie kort te typeren, omdat het eerder lijkt te staan voor een manier van denken dan voor een duidelijk afgemeten systeem. De kennis-methode (methodologie) van 'het gewone volk' (etnos) in alledaagse situaties is de kortste, maar ook minst-zeggende beschrijving. In zijn boek 'Studies in etnomethodology' expliciteert Garfinkel etnomethodologie voornamelijk via allerlei voorbeelden waarbij sommige thema's vaker dan anderen terugkomen, maar waar nooit, anders dan in zeer algemene bewoordingen, die ook al in de term zelf zitten, kort en duidelijk vermeld wordt wat nu precies zijn programma is.
Garfinkel probeerde de mechanismen van de 'common sense knowledge of social structures', bloot te leggen en is daarbij beïnvloed door denkers als Alfred Schutz, Karl Mannheim en Ludwig Wittgenstein. Een van de thema's die hij behandelt is die van de 'bekende maar onopgemerkte achtergrondkennis' (the seen but unnoticed background). Volgens Garfinkel is een van de essenties van de kennis van het gezonde verstand dat het betekenissen verleent aan de ons omringende manifestaties (zoals woorden en zinnen, gebeurtenissen of handelingen) die niet expliciet aanwezig zijn op het moment van openbaring - en dus feitelijk niet in het menu van de precieze inhoud van de manifestatie vermeld konden staan.
In zijn hoofdstuk 'Studies of the routine grounds of everyday activities' staat vrij onopvallend een kort, en weinig subtiel voorbeeld wat hiermee bedoeld wordt. Iemand, die in dit geval een onderzoeker wordt genoemd, praat vrijblijvend wat met andere mensen terwijl hij een verborgen tape-recorder onder zijn jas houdt. Midden in het gesprek laat hij het meelopende apparaatje zien: 'Kijk eens wat ik hier heb?', waarop vrijwel altijd, plotseling wat terughoudend, de vraag wordt gesteld wat hij met de opname gaat doen. Uit deze vraag blijkt een bekende maar tot nog toe onopgemerkte achtergrond te hebben gegolden dat tijdens het gesprek een bepaalde vorm van privacy werd gewaarborgd. Een afspraak die nooit gemaakt was. Nu het gesprek opgenomen werd zochten de gesprekspartners met de vraag naar het doel van de opname naar een nieuwe 'afspraak' waaronder het gesprek gevoerd werd, de suggestie wekkend als zou de nieuwe afspraak de andere over de privacy, die tot even tevoren had gegolden, aflossen.
Dit type demonstraties is Garfinkels handelsmerk geworden. Dit voorbeeld is dan misschien wat weinig subtiel, maar juist het hoge nogal-wiedes-gehalte kan een teken zijn dat bij verdere overdenking een kaleidoscopisch geheel aan afspraken en betekenissen ontdekt kan worden achter de meest normale dagelijkse zaken. En inderdaad laat Garfinkel met veel theoretische onderbouwing zien welk een belang voor ons dagelijks doen en laten, vooral tijdens de communicatie met de medemens, die vage rand van betekenissen rondom - wat ik voor het gemak noem - het gezegde inneemt.
Menselijke interactiviteit: de documentatiemethode
Voor een goed inzicht in de etnomethodologie zijn een paar begrippen van belang, met name 'indexicaliteit' en de 'documentatie-methode'.
In een gesprek zijn mensen, zoals ook al uit het voorafgaande blijkt, voortdurend op zoek naar het bedoelde achter het gezegde. Een vermoeden hiervan kunnen we krijgen als we bijvoorbeeld een aantal malen achter elkaar op exact dezelfde wijze iemand de weg vragen. U kent wellicht die apparaten die langs de randen van sommige woonkernen opgesteld staan, en die informatie geven via een beeldscherm of met een printje over hoe u het beste naar het locale zwembad of de Prinses Beatrixlaan kunt rijden. Welnu, aan dit brave ding kunt u, gesteld dat ie niet defect is, wel tien keer uw vraag stellen en hij zal braaf elke keer antwoord geven. Doet u hetzelfde bij een toevallige voorbijganger, dan moet u zeker rekening houden met een andere soort reactie. Het is zeer waarschijnlijk dat deze voorbijganger op zeker moment zich kwaad zal maken, of iets anders 'onverwachts' zal doen, omdat hij meent dat met de voortdurend herhaalde vraag iets anders bedoeld wordt dan een vraag naar informatie over de topografie van de hem bekende woonkern. Is dit een vreemde en inconsequente reactie, die typisch menselijk ongeduld verraadt? Nee, het is een geheel terechte reactie, opgeroepen door het rake vermoeden onderdeel te zijn van een grap, experiment of andersoortig ongewone conversatievorm, wat laat zien hoe een achterliggende bedoeling aan een uiting wordt toegekend.
Het feit dat dezelfde uiting meerdere betekenissen kan hebben wordt aangeduid met het woord 'indexicaliteit', en is mogelijk doordat in de betekenis contextuele zaken worden meegewogen, zoals kennis van de momentele situatie, van elkaars biografie, van wat standaard taalgebruik of anderszins normaal is, etc. Omdat nu elke uiting meerdere betekenissen kan hebben, is het zaak de juiste bedoeling achter het gezegde te zoeken. Dit vindt plaats doordat men een particuliere ervaring koppelt aan een categorie die zich kenmerkt doordat de ervaring erin past, als zijnde een typische representant van die categorie. De ervaring krijgt de betekenis van de categorie die zij representeert. Het zoeken naar de bedoeling achter het gezegde en het zoeken naar de categorie waarvan de huidige ervaring als typische representant kan gelden staat in de etnomethodologische literatuur[2] bekend als de 'documentatie-methode', een term die al eerder door Mannheim is geïntroduceerd.
Via de documentatie-methode kunnen wij de indruk krijgen elkaar en de wereld rondom ons te begrìjpen. Anders dan bijvoorbeeld het informatie-apparaat langs de weg, die deze methode niet toepast omdat hij direct een vaste bedoeling aan de vraag verbindt als in een een-op-een-relatie van beide, zoeken mensen in hun communicatie voortdurend achteruit en vooruit in de tijd naar aanwijzingen voor wat bedoeld wordt of resp. is. Achteruit doordat een uiting wordt geplaatst binnen een situatie en de geschiedenis van die situatie; vooruit, omdat uitdrukkingen een zekere vaagheid of flexibiliteit bezitten in betekenis, die er in bestaat dat zij binnen meerdere categorieën-systemen te plaatsen zijn, en daardoor moeten wachten op definitieve plaatsing. Als illustratie kan het tape-recorder experiment fungeren, of de herhaalde identieke vragen naar de weg waarvan de eerste met terugwerkende kracht van de voorbijganger een nieuwe betekenis heeft gekregen in een nieuw categorieën-systeem. Een 'voorlopig definitieve' plaatsing vindt plaats op het moment waarop het gesprek verder loopt op een normale en adequate wijze. Pas dan, als de link gelegd wordt tussen de uiting en hetgeen er na komt, wordt duidelijk welke aspecten van de uiting relevant waren om verder uit te werken. De nauwkeurige betekenis (en onafscheidbaar hiervan, de functie) van de uiting komt pas hiermee aan de oppervlakte.
Categorieën-systemen van betekenis kunnen om deze reden dus niet kant-en-klaar aanwezig zijn, als het ware gereed staande om de losse ervaring op te vangen. De patronen achter onderlinge uitwisselingen zullen zich telkens vormen en ontwikkelen afhankelijk van hetgeen zich voordoet. Omdat elke toekomstige communicatieve gebeurtenis weer een nieuw licht kan werpen op de vraag wat nu eigenlijk bedoeld is, of wat nu eigenlijk het èchte patroon achter de observatie is, moet de betekenisverlener voortdurend zijn categorieën-systeem, al is het in nuances, bijstellen, zodat het mogelijk wordt hetgeen gezegd of gedaan is begrijpelijk te maken middels een plaats in een systeem dat tegelijkertijd permanent in ontwikkeling is om een nieuw inzicht in een begrijpelijke verbinding te brengen met de voorafgaande observaties. De betekenisverlener reconstrueert derhalve continu zowel betekenissen en plaatsing, àls het categorieën-systeem. We zien hier dus een schijnbare logische inconsistentie, doordat de betekenis afhangt van de plaatsing als typische representant van een categorie, die op zijn beurt weer gegenereerd wordt door de betekenis van de uiting: oorzaak en gevolg zijn beide elkaars gevolg en oorzaak. Dit is mogelijk doordat de uiting meerduidig is en op elk moment in de toekomst openstaat om een definitievere betekenis te krijgen, zodra het categorieën-systeem met betrekking tot deze uiting en alles wat weer in de toekomst en verleden hier betrekking op heeft, zijn definitievere vorm aanneemt. We zullen deze processen verderop weer tegenkomen, waar ze van relevantie blijken in de manier waarop ethiek bedreven wordt.
Dit hele betekenis-zoeken gebeurt op een reflexieve wijze, d.w.z. niet alleen reageert men zèlf door te zoeken naar wat bedoeld is met wat gezegd wordt, en dus door aan te nemen dat er een patroon van een zekere, te achterhalen, motivatie ten grondslag ligt aan andermans reacties. Men verwacht óók van de ander dat deze ingaat, niet op wat gezegd wordt, maar op wat bedoeld wordt of, tenminste, bedoeld kàn worden volgens gekende sociale conventie.
Het discussiekantoor van Monty Python
Een ronduit briljante sketch uit Monty Python's Flying Circus is een scène in een 'discussie-kantoor'. In deze sketch komt een man bij een balie en zegt dat hij graag een discussie zou willen voeren ('I'd like to have an argument please'). De receptioniste vraagt geroutineerd of hij een enkele afgesloten discussie wil of een reeks. De man kiest nadat hij de prijzen van beide mogelijkheden heeft gehoord in eerste instantie voor een enkele vijf-minuten-discussie, en wordt vervolgens doorverwezen naar een kamer waar hij zal kunnen discussiëren. Na enig gezoek komt de man op de kamer, en vraagt aan de aanwezige medewerker of hij hier op het juiste aders is voor de discussie. De medewerker geeft de man op onaangename wijze te verstaan dat hij hem dat zojuist nog heeft verteld. Verbluft en verontwaardigd ontkent de man, die de medewerker nu immers voor het eerst ziet, deze woorden. De medewerker blijft echter stug volhouden dat hij dit zonet nog heeft gezegd, en er ontstaat een lang welles-nietes-gesprek dat nog even onderbroken wordt door de medewerker, die omwille van klaarblijkelijk administratieve doeleinden informeert of dit de vijf-minuten-discussie is, of één van een halfuur.
De klant, het voortdurend tegenspreken beu, en nu toch wel beseffend dat hij blijkbaar aan het juiste adres moet zijn gekomen voor de discussie, voelt de druk van de duur betaalde tijd die tot zijn beschikking staat en wil het zinloze gekibbel besluiten om eindelijk over te gaan op wat zinniger onderwerpen. Hij werpt op dat dit, waar zij nu mee bezig zijn, geen discussie is, maar slechts tegenspraak. De beambte, die al van het begin af aan enorm op dreef is, geeft zonder een spier te vertrekken, te kennen dat dit niet zo is. Pogingen van de klant om een discussie te definiëren als een intellectueel proces waarin de deelnemers met reeksen weloverwogen beweringen een zaak verdedigen of aanvallen, lopen stuk op de beambte's ontkenningen op alles wat te berde wordt gebracht. Natuurlijk wordt de klant na enige verdere discussie - of moeten we zeggen: tegenspraak - boos, en stapt op om een klacht in te gaan dienen.
Natuurlijk is deze sketch absurd, maar de abnormaliteit gaat weer niet zo ver dat we op het niveau van het verhaal en het gesprek er niets meer van kunnen volgen. Integendeel, het verhaal en gesprek op zichzelf zitten zo gewoon en alledaags in elkaar dat het zijn rechtvaardiging om gefilmd en uitgezonden te worden als een Monty Python sketch van elders moet halen. De absurditeit is misschien in de eerste plaats gelegen in het bestaan als zodanig van een institutioneel discussie-loket, waar men op commerciële basis 'ruziet'. Maar zelfs dit gegeven, hoewel mooi gevonden, maakt het absurde nog niet compleet, ook niet als dit gecombineerd wordt met een doodnormale klant die zich in eerste instantie niet anders gedraagt dan wanneer hij, laten we zeggen, bij een VVV om een wandelroute zou vragen. En hoewel de vraag om een discussie redelijk bizar is - een discussie 'overkomt' ons gewoonlijk en is niet iets wat men voor zijn plezier doet - kunnen we ons toch voorstellen dat er misschien mensen zijn die hier wel voor willen betalen; per slot van rekening willen sommigen ook bungyjumpen.
De meeste hilariteit is echter te danken aan de voorbeeldige wijze waarop de beambte zijn beroep uitoefent. De grootste absurditeit van de sketch ligt in de opvatting van de beambte over zijn taak. Deze verschilt nogal met die van de klant. De klant hoopt en gaat er van uit, dat, zodra hij binnenkomt en de discussie aangaat, er een wederzijds streven bestaat om vanuit verschillende standpunten te komen tot een zekere overeenstemming in meningen. Overeenstemming wordt bereikt zodra de één de redelijkheid van zijn woorden aantoont ten opzichte van een ander die deze redelijkheid aanvaardt. Op dat moment is een zekere vorm van waarheid, namelijk een gezamenlijke definitie van de situatie, bereikt. Daarvóór geldt al een andere overeenstemming, want hoe tegengesteld, in het algemeen, de tegenstanders in strijd of spel ook zijn, beiden streven altijd naar het delen van de situatie-definitie. Hiertoe spitst zich altijd de strijd, en vanzelfsprekend gaat de klant ervan uit dat, de man aan het discussie-loket net als hij zelf een deling van de situatie-definitie nastreeft, en dit streven ook als een gedeelte van de (voorlopige) definiëring van de huidige situatie aanhoudt.
Niets is echter minder waar. De beambte, ondergedompeld in zijn werksituatie en daardoor verschillend van klanten, moet zich beroepshalve juist verwijderen van definiëring van zijn klant. Dat is uiterst slim bekeken, want alleen door te breken met andermans definitie zien we dat de discussie of strijd letterlijk losbarst om de ander de definitie geheel te doen delen[3]. De beambte heeft dus juist niet als doel te komen tot overeenstemming, waarheid of deling van hun definitie, maar heeft tot doel te breken met deze definitie. Voor de beambte is de woede van zijn klant een teken dat zijn pogingen succesvol zijn, terwijl voor de klant zijn toenemende woede slechts een middel is om nog krachtiger zijn pogingen voort te zetten tot reparatie van de gezamenlijke definitie.
Een demonstratie van het feit dat het verbreken van de definitie wel succes moet hebben wordt gegeven bij het eerste contact tussen klant en beambte, wanneer de laatste aangeeft dat hij de situatie omschrijft als een waarin hij het antwoord moet herhalen op de vraag of hier de discussies plaatsvinden. De klant wordt ook even later in zijn pogingen de gedeelde definitie van de situatie te helen belemmerd; nog steeds in het geloof verkerend dat de communicatie gebaseerd is op zowel het voortdurend zoeken naar het transcendente bedoelde achter het context-gevoelige gezegde als de stilzwijgende aanname dat zijn partner dit ook doet bij hem, zodat elke uiting een stap is naar de verdere afbakening van een ware, werkelijke betekenis achter de vorige uitingen, definieert de klant voor zichzelf de situatie dat de beambte reeds met zijn werk van het 'discussie-voeren' begonnen is, maar dat dit niet naar de klant zijn wens is. Logischerwijs brengt deze definiëring de man ertoe, in een poging tot deling van de definiëring, het geheel van de voorafgaande uitingen onder te brengen bij de betekenis 'tegenspraak', terwijl hij de betekenis 'discussie' wil, om vervolgens de regels-van-procedure te geven die een geheel de betekenis discussie' kan verlenen.
Zoals gezegd ligt het geenszins in de planning van de beambte om de definitie van de klant te gaan delen zodat hij met de ongelooflijke mededeling komt dat het gesprek helemaal geen tegenspraak is. Inderdaad, de beambte voert in zijn werktijd discussie, en of het gesprek, op meta niveau, nu over de discussie zelf gaat, interesseert hem in principe niet: als het maar duidelijk is dat hij er anders over denkt. De beambte weigert de precieze bedoeling van de klant zijn woorden te zoeken - of, in ieder geval, dit heeft geen enkele consequentie voor zijn uitingen - juist zodra het gaat om zijn eigen uitingswijze, en het moreel strafbare feit, dat hij geen enkele gezamenlijk definiëring wenst te zoeken, pleegt hij tegelijk met èn door zijn rigide ontkenning van dit feit. Het doel van de klant, nl. een gebied te bereiken waarin men een definiëring van een situatie (van iets buiten, of juist over het gesprek) deelt - bij voorkeur de definitie van de klant zelf, anders is het geen discussie - is onmogelijk gemaakt door het doel van de beambte, die elke definitie-deling wil voorkomen, zelfs die van de omschrijving van dit weigerachtig gedrag. Voor de klant zit er na verloop van tijd niets anders op het gesprek te verlaten, niet omdat het nergens toe leidt, maar omdat het nergens toe kàn leiden. Binnen de gangbare institutionele orde lijkt een klacht indienen de enige bevredigende ontsnappingsroute.
Normaliteit vs. absurditeit
In deze sketch leren we niet alleen het absurde universum van deze beambte kennen, maar ook vernemen we de reactie van een (redelijk) normaal mens, die zich bij wijze van een zeker toeval binnen dit universum geplaatst vindt. Het gevoel van deze normaliteit komt voort uit onze sterke identificatie met dit soort figuren in min of meer literaire omgevingen (vergelijkbaar zijn bijvoorbeeld ook de 'K.'s' uit Kafka's boeken), van wie het absurde allerlei uitspraken en handelingen ontlokt, welke de lezer de fictieve figuur soms wel zou willen toeschreeuwen, op de manier waarop kleine kinderen dit tijdens poppenkast-voorstelling doen. Maar helaas hoort de enige normale persoon ons niet en doet hij soms stomme dingen, soms erg slimme dingen, maar gelukkig altijd heel gewone en vooral heel begrijpelijke dingen. Deze begrijpelijkheid bestaat er uit dat telkens in de woorden die gezegd worden een verwijzing zit naar een maatschappelijk aanvaarde bedoeling of betekenis. De gezegde woorden ontlenen hun betekenis aan de nadere inkleuring die ze geven aan de mogelijke bedoelingen van de omringende gezegden (denk aan de klant die opmerkt dat ze elkaar alleen maar tegenspreken); daarom verwijzen ze naar (sub-) maatschappelijk aanvaarde betekenissen (wat niet wil zeggen 'politiek aanvaarde' o.i.d.) omdat alleen deze betekenissen, als van invloed zijnde op de bedoeling achter latere gezegden, op straffe van onbegrijpelijkheid of absurditeit de omgeving kunnen en mogen aanbieden van alle mogelijke bedoelingen achter een individueel gezegde; het absurde verwijst juist niet naar deze maatschappelijk aanvaarde betekenis, ook en vooral niet over zichzelf als vallend onder de maatschappelijk aanvaarde categorie 'absurd', of zelfs maar onder 'nieuw' of 'anders' en precies deze voortdurend wegglijdende normaliteit maakt het absurde zo tergend - en soms ook, zoals bij Monty Python, zo humoristisch. Het normale verwijst naar een begrepen want aanvaarde (naast de gebruikelijker 'aanvaarde want begrepen') samenhang tussen gezegde en bedoelde. Het gezegde krijgt volgens de regels van het normale/begrijpelijke een gebied toegewezen, waarvan het de betekenis krijgt, en dit gebied, of beter aan te duiden met (begrips-)raster, kan alleen geactiveerd worden door de woorden die er volgens de begrijpelijkheid naar verwijzen.
Ethiek en menselijk interactie
Wat heeft dit te maken met de ethiek? De ethiek bestudeert bij uitstek een gebied waar betekenisverlening en betekenisontlening en de strijd om een adequate definitie van de situatie een centrale plaats innemen. Dit gebeurt op een wijze die in geen enkel opzicht verschilt van die uit de dagelijkse normale conversatie. Ook in de ethiek is te zien hoe met woorden naar een betekenisgebied verwezen wordt dat buiten die woorden geen werkelijkheid heeft, en waarover niet gedacht kan worden anders dan in metaforen. Omwille van de begrijpelijkheid van de woorden die een samenhang suggereren met dat betekenisgebied van de ethiek moet aan dat gebied een zekere consistentie aangebracht worden. Dit kan aangetoond worden met behulp van bijvoorbeeld de casusgerichte ethiek. De casus wordt niet ter vermaak of omwille van een literair doel verteld, maar omdat het een verwijzing geeft naar een punt in het betekenis-gebied van de moraal, en activeert daarmee een spel waarin, binnen een normale, niet-absurde conversatie, verwijzingen naar dit gebied voorkomen, omdat de deelnemers van elkaar aannemen dat deze bedoelingen achter elkaars woorden worden gezocht. Net zoals de klant uit de Monty Python sketch zijn onvrede met betrekking tot de tegenspraak niet anders kan brengen dan in dezelfde soort woorden die zo goed van pas komt bij de beambte omdat ze met een consistent andere benadering dezelfde onvrede alleen maar doen groeien, zo moet ook de aandrager van de casus maar hopen en aannemen dat zijn luisteraars de samenhang (kunnen) leggen tussen zijn woorden en het bedoelde gebied, het spel van de ethiek, omdat een andere verwijzing hiernaar niet mogelijk is.
De casus is dus een verhaaltje met een verwijzing naar een bedoeld ethisch gebied dat van groter belang wordt geacht dan het verhaaltje zelf. Wil men 'meegaan' met de verteller van de casus, dan moet men noodzakelijk aannemen dat 1. er in allerlei situaties bepaalde aspecten te onderscheiden zijn die wij tot de morele sfeer rekenen, 2. deze morele aspecten in principe losstaan van de situaties waarin ze telkens 'verstopt zitten', d.w.z. ze hebben een situatie nodig om actueel te worden, maar ze bezitten een bepaald karakter dat onafhankelijk is van die situatie (en wel in die mate onafhankelijk, dat bijvoorbeeld geen principieel onderscheid wordt gemaakt of de situatie werkelijk is, dan wel fictief), 3. er een systeem, of beter gezegd, een raster denkbaar is waarin de morele aspecten gezien zouden kunnen worden en dat verschillen en overeenkomsten, onafhankelijk van de situatie waarin ze zijn meegekomen, benadrukt. Elk van deze drie aannames zijn voorwaarden die betrokken moeten worden in de wederzijdse definiëring en erkenning door verteller en luisteraar van de gebrachte casus als een verhaal met een moreel relevant dilemma. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan kan een gesprek op ethisch niveau plaatsvinden.
Deze voorwaarden en het discours dat naar die voorwaarden verwijst, welke twee zich verhouden als bedoelde wereld achter gezegde, krijgen hun schijnbaar gescheiden gestalten respectievelijk in de descriptieve en de normatieve ethiek. Deze tweedeling is zeer gangbaar binnen de ethiek en wil de argumentatie voor of tegen bepaalde min of meer concrete zaken afschermen van de beschrijving in analytische termen van morele argumentatie en/of achterliggende normen en waarden. In de normatieve ethiek is het de kunst om via zuivere argumentatie te overtuigen waarom in het licht van de moraliteit beter de ene handelswijze gevolgd kan worden dan de andere. De descriptieve ethiek, daarentegen, beschrijft vanuit een neutraal opzicht de argumentatie zoals deze in het dagelijks leven voorkomt, en tracht uit de argumenten die gegeven worden de normen en waarden te distilleren die aangezet hebben tot die argumenten. Hierbij wordt gestreefd naar een toenemende mate van nauwkeurigheid in het beschrijven en formuleren van de in het geding zijnde moraliteit.
Deze twee vormen van ethiek, hoewel hoewel traditioneel in het vakgebied van de ethiek blijken bij nadere bestudering twee kanten van eenzelfde bezigheid. Hoewel de één een beschrijving is van wat de ander doet, zijn beide vormen van ethiek niet denkbaar zonder elkaar.
Dit wordt aannemelijk als we de normatieve ethiek zien als de activiteit waarin een situatie als een representant van een (morele) categorie herkend wordt, met het doel dit via betekenisverlening voor de ander te verduidelijken, terwijl de descriptieve ethiek een bekenisverlening achteraf is, die het voorafgaande een morele betekenis verleent die vooraf misschien niet te geven was, maar die wel al die tijd al gold. In feite impliceert de ene activiteit de ander, en zijn beide grotendeels gelijk. Voor ethiek in de empirische werkelijkheid betekent dit dat ethiek een activiteit is en niet te bestuderen is als een stand van zaken. Ik zal deze redeneringen hieronder uitwerken.
De descriptieve ethiek als bedoelde wereld achter het eerder gezegde, kan niet het 'prefab' categorieën-systeem zijn, klaar om de verschillende woorden die in normatieve discussies vallen onder te brengen bij de gelijksoortige, consistente bedoeling, zoals weliswaar deze vorm van ethiek vaak wordt voorgesteld wanneer erover gesproken wordt als een activiteit losstaand van de normatieve ethiek. Nee, de descriptieve ethiek groeit mee met de normatieve, althans wanneer het de functie heeft het bedoelde zo goed mogelijk weer te geven (en welke andere functie zou het kunnen hebben?). Het zal het systeem, zoals bedoeld en naar verwezen wordt in het gezegde c.q. de normatieve ethiek, moeten oprekken, uiteenrafelen, verfijnen, of zelfs omkeren of inwisselen, om het gezegde in te kunnen passen, om met andere woorden de 'echte' bedoeling te kunnen achterhalen.
Nu lijkt het natuurlijk ook wel voor de hand te liggen dat het beschrijvende zich schikt naar de praktijk. Echter, dit komt anders te liggen zodra men bedenkt dat, zoals in elke echte interactie, er ook sprake is van beïnvloeding in tegengestelde richting. Descriptieve ethiek is ook een noodzakelijke voorwaarde voor de praktijk van de normatieve ethiek. Het ontbreken van enig idee van een structuur waarin het morele gegoten moet worden maakt een begrijpelijk betoog onmogelijk. Om dit duidelijk te maken zullen we kijken hoe een argumentatie in essentie werkt.
Voor een goede argumentatie is het noodzakelijk de situatie waar het om gaat op een overtuigende manier te definiëren als representant van een bepaalde categorie situaties. Een goede, zuivere argumentatie laat aan de luisteraar geen (goede) alternatieve definitie van de situatie meer over[4], en idealiter laat hij voor niemand - noch de spreker, die oprecht heet, noch de meest fantasievolle, maar niet-absurde(!)[5], luisteraar, die alle mogelijke (op dat moment) normale situatie-definities kan bedenken - (belangrijke) hiaten over m.b.t. hoe de situatie beschouwd kan worden. Is deze definiëring eenmaal gesteld - om een paar veelgebruikte voorbeelden te geven: 'abortus is moord op een menselijk individu', of 'biotechnologie tast de intrinsieke waarde van het dier aan', of 'het zelfbeschikkingsrecht wordt geweld aangedaan wanneer donororganen zonder toestemming worden betrokken' - dan volgen hier redelijk concrete beoordelings- of handelingsvoorschriften uit, omdat de definiëring de situatie in bedoeling indeelt in een categorie bij andere situaties waarvoor hetzelfde voorschrift geldt. Hieruit blijkt dus dat in een betoog aansluiting wordt gezocht bij een (descriptief) schema, omdat alleen op deze wijze een situatie betekenisvol (iets is een typische representant van iets anders) gedefinieerd kan worden. De discussie die op controversiële uitspraken en moeilijke dilemma's volgt, is dan niet anders dan pogingen de vaagheid van de situatie op te lossen in de richting van hoe men de situatie definieert. Pas als een specifiek geval geplaatst is naast z'n (hypothetische) gelijken, en niet meer geheel op zichzelf staat, is het te begrijpen en volgt het beoordelingsvoorschrift. Een dilemma is dan ook pas moreel van aard als het volgens een descriptief ethisch schema (een oud of een in het betoog ontwikkeld schema) aanspraak op een dergelijke plaats kan maken op grond van de moreel problematisch-relevante aspecten.
Descriptieve ethiek hanteert de categorieën zoals die gemeengoed zijn geworden in de voor descriptieve ethiek belangrijk geachte discussies. Deze ethische discussies grijpen terug op de descriptieve ethiek door haar categorieën op 'maat te knippen' en in te vullen, naar en met de kwesties voor handen, en legt daarmee de descriptieve ethiek een betekenisverschuiving op, doordat, enerzijds, nieuwe categorieën gemaakt kunnen worden, en oude, anderzijds, nieuwe inhouden krijgen, en daarmee, nieuwe betekenis. Het proces verloopt, zoals we dat maar al te vaak bij onszelf waarnemen, van een vaag gevoel van voorkeur voor een of andere zaak, standpunt of handeling, naar een latere rechtvaardiging. Het vage gevoel vindt zijn oorzaak in niets anders dan een soort van 'geur' die om deze zaak hangt en verraadt in welk 'kamp' de zaak of handeling begunstigd wordt: de onze of die van tegenstanders, terwijl de rechtvaardiging er in bestaat een woord en een categorie te geven aan een bedoeling, die overeenstemming in betekenis vinden met de woorden en de categorie die in een maatschappelijk aanvaard verband naar een dergelijke bedoeling verwijzen, waarna pas de bedoeling maatschappelijk vorm begint aan te nemen en begint te bestaan.
Zo zien we dat voor het houden of begrijpen van een normatief ethisch betoog een descriptief schema in beginsel al een vereiste is. Dit schema staat aan het begin van de normatieve ethiek en is er een resultaat van. De onbepaalde meerduidigheid van wat gezegd wordt en het zuiver woord-afhankelijke bedoelde, kenmerkend voor menselijke interactie liggen aan deze paradox ten grondslag. Het bedoelde gebied van de ethiek, zowel haar interne ordening als haar begrenzing, kan zich alléén laten beschrijven en aanduiden meerijdend in een (vertelde) situatie die haar actualiseert, zoals in de casus. Het is echter aan het
welwillende gehoor om de situatie - die op vele manieren bespreekbaar is - te begrijpen als een typische representant van de categorie ethische problemen, en om de verteller te aanvaarden als serieuze autoriteit die van zijn publiek mag eisen - op grond van de gehele context - zich een nieuw of veranderd categorieën-systeem voor te stellen dat deze bedoeling kan huisvesten.
Empirie in ethiek
Deze redeneringen laten weinig ruimte over aan de zienswijze van morele aspecten als reële feiten, die zich, zonder argumentatie om de precieze bedoeling te bepalen, laten vinden. Immers als een ervaring argumentatie nódig heeft om zijn identiteit en bestaan - d.w.z. respectievelijk zijn plaats in een schema èn de erkenning van dit schema als relevant voor zijn inhoud - te verkrijgen, en men de ervaring zelf kan en moet onderbrengen op normatieve wijze, dan kan men moeilijk over een feit in een normale betekenis van het woord spreken.
Deze overwegingen hebben een grote invloed op de ethiek, en worden m.i. steeds belangrijker nu men meer en meer hoort spreken over de mogelijkheden van een empirische ethiek. De fout die men hierin dreigt te begaan is dat er een automatische link wordt gelegd tussen morele verantwoording (de manifestatie van een gezegde) en een achterliggende moraal. Wanneer een manifestatie beschouwd wordt als een directe representant van een categorie uit een descriptief ethisch systeem, dan negeert men juist het hele onderhandelingsproces waarlangs het systeem in eerste instantie tot stand is gekomen en welke ten grondslag ligt aan de voortdurende verandering van het systeem. Het is het onderhandelingsproces waarin mensen door toenemend-genuanceerde naamgeving de ene associatie die te maken is met de manifestatie, prefereren boven de ander, omdat sommige associaties 'pijnlijker zijn', 'ongelukkiger gekozen', of 'politiek minder correct zijn' dan andere, en om die reden sommige aspecten onjuist benadrukken terwijl andere onterecht voor irrelevant worden gehouden. Zoals gezegd gebruikt men descriptieve ethiek voor de vorming van de normatieve. De manifestaties die men met de empirische ethiek kan tegenkomen zijn derhalve niet de representanten van vooraf door een operationalisatie bepaalde, morele disposities, die door de handelingen heen schijnen als een constant aanwezige richtingaanwijzer. De manifestaties hebben een uitkristalliserende betekenis, zij representeren een categorie van een moreel model in wording, die dus niet gevuld wordt door de gewenste operationalisaties van manifestaties, maar door zeer particuliere en eenmalige uitzonderingen - die al speciaal zijn omdat ze nú van belang zijn, en dus hoogstens verre afgeleiden kunnen zijn van de Wereld der Onveranderlijkheid - op dat schema waarnaar de onderzochte een verwijzing vermoedt[6].
In die zin lijkt empirische ethiek welhaast een contradictie. Wanneer het ideaal is een definitief raster te vinden waarin de descriptieve ethiek voorgelegd wordt aan de empirische werkelijkheid, opdat deze laatste gevangen wordt in de vaststaande categorieën van de descriptie, dreigt de absurditeit waarin niet gekeken wordt naar de definitie die door het subject gegeven wordt aan de situatie, omdat gezegde tot totale bedoelde wordt geïnterpreteerd. Vragenlijsten en ander afgeleid onderzoek zijn hier voorbeelden van. Dit soort onderzoek kan in een aantal gevallen van pas komen, maar dan zal het nooit meer zijn dan een psychologisch, sociologisch of antropologisch onderzoek naar de gekende en opgemerkte moraliteit van individuen of instituten. Dit heeft weinig meer te maken met ethisch onderzoek, dat ook onopgemerkte moraliteit in het onderzoek moet betrekken.
Toch kan ethiek met empirie gecombineerd worden. Empirisch ethisch onderzoek zal dan verschillen van bovenstaand soort onderzoek in onderzoeksobject, doel en methode.
Het onderzoeksobject, om mee te beginnen, zal, geheel naar de aard van de discipline, in de eerste plaats moeten bestaan uit argumenten, woorden en uitingen, en niet uit individuen of instituten. Weliswaar zijn dit de bronnen van die uitingen, maar aangezien zij eveneens betekenisverlenende subjecten zijn, en dus in principe ook onderzoekers in de ethiek, helpen zij op zichzelf niet verder om de ethiek in de empirische werkelijkheid te vinden. Het ligt dan ook niet in de aard van empirisch ethisch onderzoek om bepaalde variabelen toe te passen op individuele bronnen van ethisch redeneren. Uitingen daarentegen kunnen vanuit moreel perspectief belicht worden, doordat ze van nature open zijn voor latere betekenissen over 'wat ze eigenlijk, al die tijd betekenden', en daarom het de ethische onderzoeker dus toelaten om uit de vage rand van betekenis de morele betekenis te benadrukken. De onopgemerkte achtergrond van moraliteit wordt zo met interpretatie tegemoet getreden. De methode van de empirie in de ethiek moet dan zijn dat gezocht zal moeten worden naar reëel voorkomende interacties die geobserveerd kunnen worden en waar moraliteit relevant zou kunnen zijn; eventueel zouden ook experimentele opzetten een methode kunnen opleveren voor empirische ethiek. Plaatsen waar gezamenlijke besluitvormingen voorkomen, of kunstmatig zouden kunnen worden opgezet zijn bij uitstek geschikt voor observatie. Het socratisch gesprek zou bijvoorbeeld een kunstmatig opgeroepen interactie kunnen zijn dat in deze context niet bedoeld is om de niet-ethicus op zijn morele achtergronden te wijzen, maar om te leren hoe in het gesprek verwijzingen van beide zijden naar moraliteit plaatsvinden.
Methode en onderzoeksobject dienen om verschillende doelen van onderzoek te bereiken. Enerzijds zijn dit doelen in sterk etnomethodologische traditie om van uitingen de morele reikwijdte beschrijven door te kijken naar de mogelijke rol van moraliteit in uitingen en specifieke mechanismen die situaties moreel relevant doen lijken. Hoe gaan mensen om met uitingen die morele aspecten bevatten, hoe worden situaties herkend als onder te brengen onder een bepaalde morele regel, en hoe vinden verwijzingen plaats naar het morele betekenis-systeem. Zowel de opgemerkte als de onopgemerkte morele achtergrond moet hierbij betrokken worden, waartussen de verhouding beschreven zou kunnen worden, zowel bij leken als professionele ethici. Het doel is inzicht te verwerven in wat verschillende ethische noties precies betekenen in de dagelijkse interactie, teneinde de activiteit van ethiek van de leek zowel als van de filosoof te begrijpen. Anderzijds kan onderzoek gebruikt worden in een meer toegepaste variant als een gesprek op meta-niveau, waarbij over reële interacties een raster gelegd wordt waarin de empirische manifestaties een morele betekenis krijgen, en de betrokkenen inzicht kunnen krijgen over de motieven die hun dreef op moreel gebied[7].
Het ligt binnen de verwachting dat als het er om gaat ethiek in de 'echte wereld' op te zoeken, er voor de empirische ethiek nog een zeer groot terrein ligt waar empirische gegevens voor nog jaren onderzoek vrijwel onaangetast liggen te wachten.
Nu nog even terug naar de familie Heinz. Welke plaats heeft hun verhaal nu in de ethiek? Heeft de casus nu afgedaan omdat het iets aanduidt dat 'buiten Heinz' niet echt zou bestaan? In dit artikel is inderdaad betoogd dat telkens bevochten moet worden hoe de omstandigheden te definiëren zijn, dat de dynamiek in ons taalgebruik de descriptieve ethiek aan deze definities doet aanpassen, en dat de vermelding van een casus slechts een geringe rol hierin lijkt te zijn gegeven. Een dergelijke indicatieve functie is echter moeilijk te onderschatten. De lotgevallen van de onfortuinlijke familie Heinz en vele andere casus-figuranten, juist vanwege hun tragiek zo populair, zijn spreekwoordelijk geworden. Net als koning Eenoog, de verwijtende zwartgeblakerde pot of de voor vuur waarschuwende rook bezitten zij de haast magische macht de werkelijkheid te transformeren naar het visioen dat hun aanroeper met zijn woorden tot realiteit maakt, en dat door de virtuositeit van de spreker precies zegt hoe hij over de situatie denkt. Deze casus lenen zich er voor de actualiteit voor één moment te benoemen door bepaalde aspecten relevant te maken. Dit maakt hen niet tot de producenten van de eenmalige waarheid omtrent een moreel gehalte, maar, machtiger, tot belichters van onze omgeving en aanstichters van verdere actie in de vorm van moeite, bezinning of verdere conversatie.
Literatuur
- Brom, F.W.A., B.J. van den Bergh en A.K. Huibers, Beleid en ethiek, Van Gorcum, Assen 1993
- Dancy, Jonathan, Moral reasons, Blackwell Publishers, Oxford 1993
- Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en T. Kruiger, Argumentatietheorie, Martinus Nijhoff, Leiden 1986
- French,P., Collective and corporate responsibility, Columbia University press, New York 1984
- Friedman, M., There's no such thing as a free lunch, Open Court, LaSalle Illinois 1975
- Garfinkel, Harold, Studies in ethnomethodology, Prentice-Hall, Englewoord Cliffs, New Jersey 1967
- Luijk, H.J.L. van, Bedrijfsethiek, ter kennismaking. In: Brand, A.F. (red.): Bedrijfsethiek in Nederland, onderneming en verantwoordelijkheid (pp.9-37), Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1989
- Maso, Ilja, Verklaren in het dagelijks leven, Een inleiding in etnomethodologisch onderzoek, Wolters-Noordhoff, Groningen 1985
- McCoy, Charles S., Management of values, The ethical difference in corporate policy and performance, Pitman Publishing Inc., Marshfield V.S. 1985
- Swieringa, J., & A.F.M. Wierdsma, Op weg naar een lerende organisatie, Wolters-Noordhoff BV, Groningen 1990
- Wempe, J., & K. Melis, Management & moraal, Theorieën en bedrijfscases, Educatieve Partners Nederland BV, Houten 1991
Auteur: Drs. David A. Koot. Algemeen Sociaal Wetenschapper (afgestudeerd in 1993). Voormalig onderzoeker bij het 'Centrum voor Bio-ethiek en Gezondheidsrecht', Universiteit Utrecht. Deelnemer 'ethiek en empirische theorie' bij de Onderzoekschool Ethiek.
Voetnoten:
[1] Met dank o.a. aan Theo van Willigenburg voor zijn commentaar en hulp. [terug naar de tekst]
[2] Zie Garfinkel, 1967 [terug naar de tekst]
[3] En het is wellicht zelfs zo, dat alléén door boodschappen gehuld in een toon variërend van licht verontwaardigd tot zeer boos en agressief overgebracht kan worden dat er een verschil van definitie gepercipieerd wordt, daar waar er maar één mogelijk is. Aan de kant van de luisteraar zien we hoe hij enige vorm van boosheid veronderstelt zodra deze verneemt dat een poging tot deling van de definitie wordt gemaakt. Deze definitie-breuk móet doorgaans opgelost worden, door strijd, of een van de manieren, die we 'sinds Kuhn' in de wetenschappelijke wereld zien gebeuren - en die daarmee geen uitzondering vormt op de eerste regel van deze voetnoot, omdat nu een gedeelde definitie gemaakt wordt -, wanneer wetenschappers hun onoverbrugbare verschillen in situatie-definities overbruggen en glimlachend tot de gezamenlijke definitie komen dat ze in verschillende paradigma's zitten (en ik ben ervan overtuigd dat de mogelijkheid, door Kuhn gegeven, om situaties te definiëren als 'gewoon een gevolg' van paradigma-verschillen, elke verdere wetenschappelijke revolutie vrijwel uitsluiten, daar waar deze wetenschapsfilosofie tot het vocabulair van de wetenschapsbeoefenaars is gaan horen). [terug naar de tekst]
[4] Daarbij zijn alle argumenten geoorloofd; ook de drogreden is pas een drogreden als hij als zodanig ontmaskerd wordt en zodoende weer een goede alternatieve definiëring van de situatie open laat; tot dat moment waarop nog geen aanwijzingen zijn voor andere definities, is de latere drogreden net zo geldig als elke andere reden. [terug naar de tekst]
[5] Immers, de absurde luisteraar heeft sowieso een andere definitie van de situatie, omdat hij de functie van de woorden al anders interpreteert. [terug naar de tekst]
[6] Haast spreekwoordelijk voor mij hierbij is het voorbeeld dat de Belgische minister Colla eind '95 gaf toen hij toegaf dat hij euthanasie op zijn moeder had gepleegd. De Volkskrant meldde o.a. dat hij hiermee een discussie op gang wilde brengen, omdat hij 'zich niet kon voorstellen nu een moordenaar te zijn'. Ik vind het een moedige bekentenis, en ik kan me deze man inderdaad niet voorstellen als het 'Boris Boef-achtige' type waarmee ik, met vele anderen, een woord als 'moordenaar' associeer. Ondanks het feit dat dit argument niet is uitgewerkt, is het wel deze basale gedachte en de tolerantie van het voorstellingsvermogen om nieuwe categorieën te vormen (nl. die van 'doders-maar-geen-moordenaars', die nu gescheiden is van de oer-categorie 'doders-en-dus-moordenaars') dat als enige de overtuiging kan overbrengen. De definiëring van de handeling zal de minister moeten redden, omdat alleen deze aan de wieg van de morele beoordeling staat. [terug naar de tekst]
[7] Het is haast vanzelfsprekend dat hierbij uitgegaan wordt van een internalistische kijk op ethiek. Deze kijk staat tegenover een externalistische ethiek, die een distantie toelaat tussen de goed- of afkeuring van gedrag en het eigen handelen, waarmee het aldus mogelijk is dat iemand zegt dat het beter zou zijn om op deze of gene manier te handelen, maar dat hij toch voor een andere handelswijze kiest. Deze laatste vorm van ethiek lijkt de bekende maar onopgemerkte achtergrond te verwaarlozen. Zie hiervoor ook Dancy, 1993, blz. 1-4. [terug naar de tekst]